Afvalstoffenbelasting Hof: verbranden van gevaarlijk afval in AEC belast

14 juli 2019

Een exploitant van afval energiecentrales (AEC) heeft inrichtingen waarin huishoudelijke afvalstoffen, gemengde bedrijfsafvalstoffen en gemend sorteerresidu volgens de omgevingsvergunningen mogen worden verbrand. Daarmee zijn die inrichtingen belastingplichtig voor de afvalstoffenbelasting.

De exploitant van de AEC’s stelt zich op het standpunt dat het belasten van gevaarlijk afval dat in de AEC’s wordt verbrand in strijd is met de wet. Het gerechtshof oordeelt echter dat de heffing van afvalstoffenbelasting voor gevaarlijke afvalstoffen niet in strijd is met de wet.

Als gevaarlijke afvalstoffen in inrichtingen worden verbrand waarin alleen maar gevaarlijk afval mag worden verbrand zijn ze niet belast met afvalstoffenbelasting. Dat het verbranden van gevaarlijk afval in AEC’s wel belast is met afvalstoffenbelasting is volgens het Hof niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat er verschillen zijn in de aard van de stoffen die in de inrichtingen mogen worden verbrand en in de voorschriften die gelden voor de verschillende inrichtingen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat dan niet op.

De exploitant van de AEC had contracten met gemeenten gesloten voordat de afvalstoffenbelasting in 2015 werd uitgebreid met een tarief voor verbranding. In die contracten was niet geregeld dat de verwerkingsprijs voor de afgegeven afvalstoffen zou worden verhoogd met afvalstoffenbelasting. Op grond van die oude contracten kon in 2015 de afvalstoffenbelasting daarom niet aan de gemeenten worden doorberekend. Volgens de exploitant was het niet in de Wbm opnemen van een verplichte doorberekening aan de aanbieders in strijd met de Kaderrichtlijn afvalstoffen en het daarin gehuldigde beginsel ‘de vervuiler betaalt’. Het Hof verwerpt ook dit argument van de AEC’s. Dat de met de gemeenten gesloten overeenkomst niet voorziet in een doorbelasting van de afvalstoffen-belasting brengt niet mee dat de heffing van afvalstoffenbelasting van belanghebbende in strijd is met het beginsel ‘de vervuiler betaalt’.

Commentaar

Deze procedure lijkt vooral te zijn ingegeven door het credo ‘niet geschoten is altijd mis’. De argumentatie van de belastingplichtige overtuigt niet en een beroep in cassatie lijkt bij voorbaat kansloos. Er is veel te zeggen voor een uitzondering voor verbranden van gevaarlijk afval maar dit zal eerst via een wetswijziging moeten worden geregeld. Op het eerste gezicht lijkt er in deze casus wel een aanknopingspunt te zijn voor een beroep op de teruggaafregeling voor oninbare vorderingen. Vreemd genoeg lijkt er tot dusver geen beroep op deze regeling te zijn gedaan.