Kort geding: importheffing gaat door

20 december 2019

Het wetsvoorstel om afvalstoffen die uit het buitenland zijn overgebracht naar Nederland om hier te worden verwijderd met afvalstoffenbelasting te belasten (importheffing) heeft op veel weerstand gestuit. Vanuit de afvalsector van zowel verwerkers van afval als van de recycling branche kwamen protesten waarbij werd gewezen op de nadelige uitwerking van de maatregel. Onderbouwd werd dat de CO2-uitstoot nadelig zou worden beïnvloed en dat er economische schade zou optreden voor de afvalsector.  Dit leidde tot enkele kritische vragen bij de parlementaire behandeling maar niet tot een verandering van koers bij het kabinet. Inmiddels hebben de Tweede Kamer en de Eerste Kamer ingestemd met de importheffing die per 1 januari 2020 in werking moet treden.

Door twee afvalverwerkers is in een kort geding aan de rechter gevraagd om de inwerking-treding van de importheffing te verbieden of in ieder geval een jaar uit te stellen tot 1 januari 2021. De motivering van de eis was dat de wetswijziging geen CO2-beperking tot gevolg heeft maar wel een omzetreductie voor de afvalverbranders van 25% betekent. Omdat de maatregel niet voorzienbaar zou zijn geweest heeft de sector onvoldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op de gevolgen van deze wetswijziging. Dit alles zou onmiskenbaar in strijd zijn met het Unierecht, te weten de EVOA, de Kaderrichtlijn afvalstoffen, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het EU-Handvest, en het EVRM.

De Rechtbank Den Haag wijst de eis van de twee afvalverwerkers echter af. Om te beginnen geeft de rechtbank aan dat de burgerlijke rechter een wet slechts buiten toepassing kan verklaren indien deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met een hogere regelgeving. Het is  bij uitstek de taak van de wetgever om bij vaststelling van een wet alle argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen en daarbij heeft de wetgever een grote mate van beleidsvrijheid. De burgerlijke rechter mag op grond van de scheiding der machten niet op de stoel van de wetgever gaan zitten en mag alleen marginaal toetsen. De Rechtbank komt tot de slotsom dat in het beperkte kader van een kortgeding procedure de wijziging  van de Wet waarmee de importheffing per 1 januari 2020 wordt ingevoerd niet als onmiskenbaar onverbindend kan worden aangemerkt.

Daarmee staat vast dat de importheffing per 1 januari 2020 in werking zal treden. De gevolgen voor de afvalsector zullen aanzienlijk zijn. Zo is inmiddels al bekend gemaakt dat het Graafschap Essex mede vanwege de importheffing jaarlijks 200.000 ton afval niet meer in Nederland laat verbranden maar in Engeland gaat storten. De Staatssecretaris (I&W) ontkende eerder nog dat de importheffing zal leiden tot het storten van het afval in het buitenland en daarmee tot een significante toename van de CO2-uitstoot. Het ziet er naar uit dat de afvalsector wordt opgezadeld met een probleem van overcapaciteit. Het eindresultaat zullen lagere tarieven voor verbranding, minder recycling, meer CO2-uitstoot en minder belasting-opbrengsten (BTW en Vpb) zijn. Dat is slecht voor de afvalsector, slecht voor het milieu en slecht voor de overheid. Deze ondoordachte maatregel kent daarmee alleen maar verliezers.